Nieuw contractenrecht treedt in werking op 1 januari 2023!

Op 1 juli 2022 verschenen in het Belgisch Staatsblad de wetten van 28 april 2022 houdende boek 1 “Algemene bepalingen” en boek 5 “Verbintenissen” van het (nieuwe) Burgerlijk Wetboek. De bepalingen van het nieuwe Belgische verbintenissenrecht treden in werking op 1 januari 2023.

1. Impact van het nieuwe contractenrecht op de overheidsopdrachten

Een overheidsopdracht is een overeenkomst onder bezwarende titel die wordt gesloten tussen één of meer ondernemers en één of meer (publieke) aanbesteders en die betrekking heeft op het uitvoeren van werken, het leveren van producten of het verlenen van diensten (art. 2, 17° Overheidsopdrachtenwet 2016).

Hoewel een overheidsopdracht grotendeels wordt beheerst door de bijzondere overheidsopdrachtenwetgeving, blijft het gemeen contractenrecht (lex generalis) toepasselijk voor zover daarvan niet is afgeweken in de bijzondere overheidsopdrachtenwetgeving (lex specialis).

Daarnaast blijft het gemeen contractenrecht relevant in de relaties tussen de opdrachtnemer en derden. Men denke bijvoorbeeld aan de opdrachtnemer van een overheidsopdracht voor werken die materialen moet bestellen bij een derde.

2. Markantste nieuwigheden

2.1. Inleiding

Over het algemeen betreft het “nieuwe” contractenrecht grotendeels een codificatie van het huidige (en binnenkort “oude”) recht zoals geïnterpreteerd door rechtsleer en rechtspraak. De voornaamste doelstelling van de wetgever was dan ook niet vernieuwing maar wél de toegankelijkheid van het contractenrecht verbeteren.

De toegenomen toegankelijkheid van het Belgische contractenrecht leidt onmiddellijk ook tot meer rechtszekerheid (oude twistpunten worden beslecht), eenvoud (pedagogische structuur en coherentie) en modernisering (door op sommige vlakken toch via de rechtsvergelijking te innoveren).

Op dit laatste punt, de modernisering via innovatie, wensen wij in deze blogpost kort in te gaan. Hierna volgt een synthetisch overzicht van enkele nieuwigheden die relevant kunnen zijn voor de praktijk.

2.2. Precontractuele onderhandelingen en aansprakelijkheid

Artikel 5.15 van het (nieuwe) Burgerlijk Wetboek (hierna: “BW”) bevestigt dat de partijen vrij zijn precontractuele onderhandelingen aan te vatten, te voeren en af te breken.

Hierbij moeten de partijen elkaar tijdens de precontractuele onderhandelingen de informatie verstrekken die de wet, de goede trouw en de gebruiken, in het licht van de hoedanigheid van de partijen, hun redelijke verwachtingen en het voorwerp van het contract, hen opleggen te geven (art. 5.16 BW).

De partijen kunnen tijdens de precontractuele onderhandelingen tegenover elkaar buitencontractuele aansprakelijkheid oplopen (art. 5.17 BW). Interessant en nieuw hierbij zijn de sancties die nu wettelijk voorzien zijn:

⦁ Bij foutief afbreken van onderhandelingen houdt deze aansprakelijkheid in dat de benadeelde persoon teruggeplaatst wordt in de situatie waarin hij zich zou hebben bevonden indien er niet zou zijn onderhandeld.

⦁ Wanneer het rechtmatig vertrouwen is gewekt dat het contract zonder enige twijfel gesloten zou worden, kan deze aansprakelijkheid het herstel van het verlies van de verwachte netto-voordelen uit het niet gesloten contract inhouden.

⦁ De schending van een informatieplicht kan niet enkel leiden tot de precontractuele aansprakelijkheid maar ook tot de nietigheid van het contract indien er sprake is van bedrog, dwaling, geweld of misbruik van omstandigheden.

2.3. Misbruik van omstandigheden (gekwalificeerde benadeling)

Onder het huidige (oude) recht aanvaardde het Hof van Cassatie, hoewel gewone benadeling in principe geen grond tot nietigheid is, dat de gekwalificeerde benadeling kan worden gesanctioneerd wanneer een contractspartij misbruik maakt van de inferioriteit van de wederpartij om hem tot een nadelig contract te overtuigen. Het Belgische Hof liet echter na te bepalen welke sanctie in zo’n geval van toepassing is.

Artikel 5.37 BW bepaalt nu dat er misbruik is van omstandigheden wanneer bij de contractsluiting een kennelijk onevenwicht bestaat tussen de prestaties als gevolg van het misbruik door de ene partij van omstandigheden die verbonden zijn aan de zwakke positie van de andere partij. In dit geval kan de zwakke partij aanspraak maken (1) op de aanpassing van haar verbintenissen door de rechter en, (2) indien het misbruik doorslaggevend is, op de relatieve nietigheid (zie uitgebreider: N. Van Damme, “Misbruik van omstandigheden” in Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer. Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, te verschijnen).

Het is in dit verband overigens niet ondenkbaar dat in een periode van hoge inflatie zoals we die vandaag kennen, wordt misbruikgemaakt van de economische afhankelijkheid van een opdrachtnemer of contractpartij om hem te dwingen onevenwichtige contracten te sluiten met leveranciers. Een beroep op het verbod om misbruik te maken van de economische afhankelijkheid waarin een onderneming zich bevindt was evenwel sinds kort al mogelijk via artikel IV.2/1 WER.

2.4. Verandering van omstandigheden (imprevisie)

De belangrijkste en zeer welgekomen vernieuwing van het contractenrecht is zonder twijfel de invoering van de imprevisieleer in het Belgische recht. Het Hof van Cassatie had tot nu toe steevast geweigerd de imprevisieleer, op grond waarvan contracten moeten aangepast of heronderhandeld worden indien zich sinds de contractsluiting nieuwe omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de uitvoering van het contract onredelijk zou zijn, toe te passen. Zoals bekend, voorzag het Belgische overheidsopdrachtenrecht wel reeds uitdrukkelijk in de toepassing van de imprevisieleer: zie de artikelen 38/9 en 38/10 van het KB Uitvoering 2013 die onder voorwaarden een herziening van de opdracht mogelijk maken wanneer het contractueel evenwicht van de opdracht wordt ontwricht in het nadeel (cf. artikel 38/9) dan wel in het voordeel (cf. artikel 38/10) van de opdrachtnemer om welke omstandigheden ook die vreemd zijn aan de aanbesteder.

Hoewel betwist, menen wij overigens dat de imprevisieleer reeds onder het oude Burgerlijk Wetboek minstens gedeeltelijk kon worden toegepast via de leer van het verbod op rechtsmisbruik en het gebod om contracten te goeder trouw uit te voeren (N. Van Damme en N. Carette, “Actuele ontwikkelingen inzake woninghuur en handelshuur (2016-2020)” in Themis. Bijzondere overeenkomsten, Brugge, die Keure, 2020, p. 165-166, nrs. 40-41).

Hoe dan ook voorziet artikel 5.74 BW nu uitdrukkelijk in de mogelijkheid voor de schuldenaar om aan de schuldeiser te vragen het contract te heronderhandelen bij gewijzigde omstandigheiden indien aan volgende voorwaarden is voldaan:

⦁ een verandering van omstandigheden maakt de uitvoering van het contract buitensporig bezwarend, dermate dat de uitvoering ervan redelijkerwijze niet langer kan worden geëist;

⦁ die verandering was onvoorzienbaar bij de contractsluiting;

⦁ die verandering is ontoerekenbaar in de zin van artikel 5.225 BW aan de schuldenaar;

⦁ de schuldenaar heeft dit risico niet voor zijn rekening genomen;

⦁ de wet noch het contract hebben die mogelijkheid niet uitgesloten.

De nieuwe wet bepaalt uitdrukkelijk dat de partijen, tijdens de heronderhandelingen, hun verbintenissen blijven nakomen.

Zoals uit de tekst van de nieuwe wet blijkt, is het contractueel wél nog mogelijk om deze heronderhandelingsplicht uit te sluiten. Men zal er dus op moeten toezien dat zulks beding niet aanwezig is, wil men achteraf nog gebruik kunnen maken van dit heronderhandelingsrecht.

Is deze heronderhandelingsmogelijkheid niet contractueel uitgesloten, maar de heronderhandelingen worden afgewezen of mislukken binnen een redelijke termijn, dan kan de rechter, op verzoek van één van de partijen, ofwel het contract aanpassen om het in overeenstemming te brengen met hetgeen de partijen redelijkerwijze zouden zijn overeengekomen op het tijdstip van de contractsluiting indien zij rekening hadden gehouden met de verandering van omstandigheden, ofwel het contract geheel of gedeeltelijk beëindigen op een datum die niet mag voorafgaan aan de verandering van omstandigheden en volgens de nadere regels die de rechter vaststelt.

2.5. Exoneratiebedingen

Sinds 1959 wordt aangenomen dat aansprakelijkheidsbevrijdende bedingen (zgn. “exoneratiebedingen”) geldig zijn voor zelfs zware fouten van de schuldenaar. Voor opzettelijke fouten (bedrog, cf. art. 1.11 BW) kan een schuldenaar zich nooit bevrijden. Aangenomen werd ook dat de schuldenaar zich kon bevrijden van aansprakelijkheid voor de zware én opzettelijke fouten van zijn hulppersonen (bv. onderaannemers).

In B2C-context was dit laatste evenwel al niet meer mogelijk. Artikel VI.83,13° Wetboek Economisch Recht (hierna: “WER”) verbiedt dat een onderneming haar aansprakelijkheid uitsluit voor haar opzet, haar grove schuld of voor die van haar hulppersonen (bv. onderaannemers). Recent werd dit verbod uitgebreid tot B2B-verhoudingen (art. VI.91/5 WER).

Nieuw artikel 5.89 BW bepaalt dat exoneratie verboden is voor eigen opzet en dat van hulppersonen. Exoneratie voor zware fouten van de schuldenaar of zijn hulppersonen blijven evenwel mogelijk voor zover men zich niet in B2C of B2B context bevindt.

Daarnaast bepaalt artikel 5.89 BW dat een exoneratiebeding niet meer geldig is wanneer zij de schuldenaar bevrijdt van zijn fout of van die van een persoon voor wie hij moet instaan, wanneer die fout het leven of de fysieke integriteit van een persoon aantast.

2.6. Prijsvermindering

Nieuw ook in het Burgerlijk Wetboek is het recht op prijsvermindering als sanctie op een (gedeeltelijke) niet-nakoming door de schuldenaar van een verbintenis (art. 5.97 BW).

In geval van een niet-nakoming die onvoldoende ernstig is om de ontbinding te rechtvaardigen, kan de schuldeiser in rechte de prijsvermindering eisen. De prijsvermindering kan ook worden doorgevoerd door een schriftelijke kennisgeving van de schuldeiser, met aanduiding van de reden van de vermindering. De prijsvermindering is evenredig met het verschil, op het tijdstip van de contractsluiting, tussen de waarde van de ontvangen prestatie en de waarde van de overeengekomen prestatie. De schuldeiser die de prijsvermindering verkrijgt, kan geen herstel eisen ter compensatie van dat waardeverschil. Hij kan dat wel eisen voor elke andere schade.

2.7. Buitengerechtelijke ontbinding

Relatief nieuw is ook de mogelijkheid tot eenzijdige buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst. Het Hof van Cassatie erkende in een arrest van 23 mei 2019 dat een schuldeiser, onder omstandigheden, een overeenkomst buitengerechtelijk kan ontbinden. Controle ex post door een rechter is natuurlijk altijd mogelijk.

Artikel 5.90 BW bepaalt nu dat het wederkerige contract ontbonden kan worden wanneer de niet-nakoming van de schuldenaar voldoende ernstig is of wanneer de partijen zijn overeengekomen dat die de ontbinding rechtvaardigt. In uitzonderlijke omstandigheden kan het contract ook worden ontbonden wanneer het duidelijk is dat de schuldenaar, na te zijn aangemaand om binnen een redelijke termijn voldoende waarborgen te bieden voor de goede uitvoering van zijn verbintenissen, zijn verbintenissen niet tijdig zal nakomen en dat de gevolgen van die niet-nakoming voldoende ernstig zijn voor de schuldeiser.

2.8. Doelmatigheidstoets bij nietigheid

Tot slot verduidelijkt de wetgever in artikel 5.57 BW dat vernietigbare contracten (wegens miskenning van een op straffe van nietigheid voorgeschreven regel of een dwingende rechtsregel of rechtsregel van openbare orde) toch geldig blijven in de gevallen die door de wet zijn bepaald of wanneer uit de omstandigheden blijkt dat de nietigheidssanctie kennelijk ongeschikt zou zijn, gelet op het doel van de geschonden regel.

Met andere woorden, wanneer de nietigheid niet meer geschikt is om het doel van de miskende norm te verwezenlijken, is de nietigheid ongepast als sanctie. Men zal een ander vorm van herstel (rechtsherstel of schadeherstel) moeten nastreven.

Klassiek is het voorbeeld van het onroerend goed dat onvergund is gebouwd en verkocht. De verkoop is eigenlijk vernietigbaar want in strijd met de dwingende regel op grond waarvan eerst een geldige vergunning bekomen moet worden. Echter de nietigheid is ongeschikt in dit geval om het doel van de vergunningsplicht te verwezenlijken. Het gebouw staat er. De situatie moet worden geregulariseerd. Het is dan eerst de bedoeling dat men de regularisatie aanvraagt, alvorens de nietigheid eist (zie hierover: B. Tilleman, S. De Rey, N. Debruyne, T. Gladinez, N. Van Damme en F. Van den Abeele, “Overzicht van rechtspraak: aanneming (2006-2021)”, TPR 2022).

***

Ons kantoor volgt de nieuwe ontwikkelingen in het verbintenissenrecht – en andere materies van burgerlijk en zakenrecht – verder nauwgezet op en staat uiteraard steeds ter beschikking voor eventuele vragen die u hierbij zou hebben.